“Grenzen verleggen, alles geven, dat hoort bij mij”

‘Nooit meer hockeyen’, was het eerste wat Hugo dacht na een duikongeluk. Maar zelfs een dwarslaesie kan deze geboren topsporter niet uit het veld slaan. Hugo verruilde hockey voor rugby en speelt inmiddels in het nationale team. Zijn doel? De Paralympische Spelen.

“17 was ik toen ik door een erg ongelukkige duik in ondiep water een dwarslaesie opliep. Het was op de dag van mijn diploma-uitreiking van de havo. Alle mijn plannen lagen ineens volledig in duigen. Zo wilde ik genieten van een lange zomer en me daarna vooral focussen op hockey. Hockey was echt mijn passie! Dat dat er niet meer in zat, was misschien wel de grootste klap. Het idee van die lange zomer kreeg ook een wat andere invulling. Alhoewel, voorheen ging ik in zomervakanties vaak op kamp. Nu ging ik op revalidatie. Zo heel anders was het niet eens: ergens intern zitten met een groep mensen die je niet kent. Nieuwe dingen leren, samen optrekken, beetje geinen. Alleen duurde het wat langer, tien maanden in totaal.”

Groen licht

“Ik ben verlamd vanaf mijn oksels tot aan mijn voeten. Ik kan mijn vingers niet bewegen, mijn polsen zijn zwak en mijn triceps werkt maar aan één kant. Ik ben hoofd en armen op een zwevend lichaam. Toch stond voor mij als een paal boven water dat ik weer zou gaan sporten. Ik vind het leuk mezelf fysiek uit te dagen. Buffelen, alles geven, grenzen verleggen; dat hoort gewoon bij mij. En ook het team-aspect vind ik superleuk; het geeft me energie samen met anderen ergens voor te gaan. Dus toen ik drie maanden na het ongeluk groen licht kreeg van de arts, ging ik bij rolstoelrugby kijken. Die eerste keer aan de zijlijn dacht ik echt: hoe moet ik hier ooit tussen gaan rijden? Maar de volgende training was ik erbij. Ik ben de hele training niet uit de middencirkel geweest, kon geen bal vangen, maar ik had mijn sport gevonden. Rugby werd mijn drive om snel en goed te revalideren.”

Topfit

“Juist de uitdaging triggerde me. Ik zag die andere gasten op het veld en wilde kunnen wat zij kunnen. Inmiddels speel ik op hoog niveau en zit ik in de nationale selectie. Ik heb tientallen interlands gespeeld en vier keer op een Europees Kampioenschap gestaan. Toch ben ik nog lang niet uitgeleerd! Ieder toernooi geeft me weer een enorme boost om nieuwe dingen te proberen, zowel wat betreft rugby als het gewone dagelijkse leven. Dan zie ik andere spelers bewegingen doen of transfers maken die ik nog niet kan. Dus oefen ik net zo lang tot ik het onder de knie heb. Ik vind het heel belangrijk om het gedeelte van mijn lijf dat wél werkt, optimaal te trainen. Dat maakt me fit. Tachtig procent van wat ik nu doe, kon ik echt niet toen ik net klaar was met revalideren. Ik kan verder rollen, meer transfers maken, heb meer uithoudingsvermogen. Ik kan meer dingen pakken en aankleden gaat makkelijker.”

“Ik wil de beste 1-punter worden”

De beste 1-punter

“Mijn ambitie? Naar de Paralympische Spelen in 2024. Tokio haalden we net niet, Parijs moet gewoon lukken. Ook wil ik de beste laagpunter van Nederland en de wereld worden! Bij rolstoelrugby krijg je op basis van je handicap een cijfer tussen 0,5 en 3,5. Hoe lager het cijfer, hoe minder lichaamsfunctie. Als team van vier spelers mag je maximaal 8 punten opstellen. Omdat ik vanwege de hoogte van mijn dwarslaesie weinig kan, ben ik een 1-punter. Ik kan minder goed gooien en vangen en ben langzamer dan de hoogpunters. Mijn taak is vooral: het pad vrijmaken zodat zij kunnen scoren. Daar moest ik trouwens wel aan wennen hoor! Bij hockey was ik degene die scoorde. Ik was 1.90 meter en atletisch en, hoe arrogant het misschien ook klinkt, meestal kon ik dingen die anderen niet konden. Nu is dat andersom. Toch kan ik voor een 1-punter vrij veel op het veld. Ik heb veel inzicht en kan een prima pass geven. Daardoor moet de tegenpartij meer rekening met mij houden dan ze verwachten.”

In het nu

“Niet alleen de sport zelf, ook het sociale eromheen maakt rugby zo leuk. Ik heb er veel vriendschappen door opgebouwd. Dat wil wel, met zes keer per week trainen en regelmatig een toernooi. Ik kan echt niet uitleggen hoe leuk het is om op toernooi te gaan. Dat begint al op het vliegveld. Met tien rolstoelen naar de gate; je ziet de paniek in de ogen van die stewards. Of in het hotel met z’n allen om de beurt de lift in omdat het gebouw er niet op gemaakt is. Echt, we hebben zoveel lol. Dat vind ik belangrijk: de dingen doen die ik leuk vind. Over honderd jaar weet niemand meer wie ik was, vind niemand het interessant wat ik gedaan heb. Dat klinkt misschien treurig maar mij geeft het juist een heel vrij gevoel. Ik moet in het nu leven, er nu wat van maken.”

Nobody cares

“Natuurlijk baal ik ook wel eens. Van mijn lijf, van dingen die ik niet kan. Maar eerlijk gezegd duurt dat nooit lang. Vrij snel na het ongeluk zette ik de knop op: ik wilde eruit halen wat erin zit. Dus als ik niet bij de hagelslag kan, ga ik naar de garage om een stok te zoeken waarmee ik het uit de kast kan tikken. Je wordt inventief. Wat moet je anders? Ik kan me uit het veld laten slaan, maar daar heb ik alleen mezelf mee. Ik zag eens de slagzin ‘nobody cares, work harder’. Dat spreekt me heel erg aan. In de geschiedenisboeken gaat echt niet staan: op die en die dag kon Hugo niet bij de pindakaas en was hij heel verdrietig. Dus kan ik me er zelf beter ook maar niet al te druk om maken.”

Oke, wat nu?

“Misschien is het een soort mindfulness wat ik doe, de dingen zien zoals ze zijn en er geen emotie aan hangen. Als ik iets niet kan, zeg ik: oké, wat nu? Sinds de dwarslaesie is dat hoe ik leef. Incasseren en verdergaan. Regelmatig zeggen mensen me hoe knap ze dat vinden, maar ik zie het anders. Ik doe gewoon mijn ding. Ik wil toch niet de hele dag binnen zitten? Dus ja, ik sport, studeer, pak een terrasje met vrienden, ga op vakantie. En als ik naar een feestje wil, ga ik naar een feestje. Dat is op zich geen buitengewone prestatie. ”

Ook topsporter en diabetespatiënt Valerie weet wat doorzetten is.